Chaim Gurland, vanuit het duister in het licht (1831-1905)

Chaim GurlandRabbijn Gurland schreef: “Ik heb geleefd in twee volslagen verschillende werelden. Eerst als Jood en vervolgens als christen. Eerst in een bekrompen wereld van twijfel en bijgeloof onder de angstaanjagende vloek van de wet; daarna, door Gods genade, werd ik vanuit het duister in het licht, ja vanuit de dood in het leven gebracht. Sindsdien heb ik het voorrecht gehad het evangelie te mogen uitdragen, het Goede Nieuws van Gods vrije en vreugdebrengende genade in Christus Jezus. Ik mocht verzoening verkondigen in Jezus de Gekruisigde, zowel aan Joden als aan niet-Joden, want ik sta in de schuld bij beiden.”

Litouwen

Chaim Gurland werd geboren in Litouwen, waar hij opgroeide in de Vilnius, als zoon van een gedreven, orthodoxe rabbijn. Hij was nog geen vijf jaar oud toen zijn vader hem al begon te onderwijzen uit het Woord van God. Het duurde niet lang of hij kon ook zelf de Heilige Schriften lezen. Toen Chaim eens als kind in een Bijbels verhalenboek zat te kijken trof hem een afbeelding van de gekruisigde Christus. Dat maakte diepe indruk op hem. Uren was hij zoek, op zolder zat hij stiekem die afbeelding na te tekenen! Toen zijn vader hem eindelijk vond, was de eerbiedwaardige rabbijn intens geschokt en teleurgesteld. Chaim kreeg er flink van langs; hij had in zijn vaders ogen een verschrikkelijke zonde begaan.

Twijfel aan de Talmoed

Toch was Chaim voorbestemd rabbijn te worden. Maar toen hij na drie jaar studie die status bereikte, was hij alles behalve blij. Hij twijfelde ernstig aan de Goddelijke oorsprong van de Joodse Talmoed maar, in gehoorzaamheid aan zijn ouders, volgde hij toch de ingeslagen weg. Hij wist dat het hem geen bevrediging kon schenken en zijn geweten knaagde. Toch aanvaardde hij de roeping rabbijn te worden.
Lang kon hij het niet uithouden. In de synagoge leerde hij openlijk tegen de Talmoed en daagde zijn toehoorders uit met hem in discussie te gaan. Niemand durfde echter die uitdaging aan te gaan. Toen de Opperrabbijn er op stond dat hij zijn woorden zou terugnemen, weigerde hij dat pertinent. Na twee jaar moest hij tenslotte zijn post als rabbijn verlaten.

Zoektocht

Als privédocent kon hij ternauwernood in zijn levensonderhoud voorzien. Toen, op een goede dag, bracht een Joodse marskramer hem een Hebreeuws Nieuw Testament. Voor het eerst in zijn leven las de ex-rabbijn de Bergrede, de brieven van Paulus en andere gedeelten van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws, ‘Gods heilige taal’. Het gelezene wekte bij hem nog meer twijfels en hij werd intens bedroefd. Zijn zoektocht eindigde bij een dominee in Kishinev in Moldavië, die veel contacten onderhield met Joodse mensen. Hun kennismaking groeide uit tot een ‘overeenkomst’: Dominee Faltin zou ex-rabbijn Gurland tekenlessen en Duitse les geven, als Chaim hem zou helpen de Heilige Schrift in het Hebreeuws te lezen.

Jesaja 53

In de loop van hun Bijbelstudies kwam uiteraard ook Jesaja 53 aan bod. Hoewel één van de prachtigste gedeelten van Gods Woord, wordt dit hoofdstuk nooit in de synagoge gelezen. Daarom verzocht Gurland de predikant dan ook dit hoofdstuk over te slaan. Dominee Faltin antwoordde geduldig: “Ik zal God bidden dat Hij je de moed te geeft om je open te stellen voor Zijn reddende waarheid.” Vanaf dat moment liet dat merkwaardige hoofdstuk Chaim niet meer los. Hij zag hoe laf het eigenlijk van hem was om bang te zijn voor wat God in dat hoofdstuk had onthuld. Bij hun volgende ontmoeting verklaarde Gurland zich bereid samen met Faltin Jesaja 53 te lezen. Maar voordat zij Jesaja opsloegen, stond de voorganger erop eerst vanuit het Nieuwe Testament voor te lezen wat betrekking had op het lijden van Christus. Toen zij daarna het 53ste hoofdstuk van Jesaja lazen, moest Chaim Gurland toegeven dat hier op volmaakte wijze beschreven werd hoe Jezus leed op Golgotha.

Jezus de beloofde Messias

Samen lazen zij nog dikwijls de Heilige Schrift en uiteindelijk kon Chaim Gurland er niet meer omheen. Hij verlangde ernaar zijn geloof in de Heere Jezus te belijden en gedoopt te worden. Toen de Joodse bevolking van zijn voornemen hoorde, was de opwinding en verontwaardiging groot. Hij werd zelfs met de dood bedreigd als hij op de ingeslagen weg verder zou gaan. Toen dominee Faltin vroeg of hij niet liever in besloten kring gedoopt wilde worden antwoordde hij zonder aarzelen: “Nee! Jezus Christus is een levende en machtige Heiland. Hij is bij machte mij te beschermen en zo Hij dat niet doet, dan ben ik bereid voor Hem te lijden en te sterven.”
Op de dag van zijn doop was de kerk overvol met zowel Joden als christenen. De voorganger predikte over de Christus van God, die gekomen was om het verlorene te zoeken en te behouden. Alvorens gedoopt te worden vertelde de rabbijn hoe hij het goddelijk licht had ontvangen door het lezen van dat 53ste hoofdstuk van Jesaja en dat hij geloofde dat Jezus de beloofde Messias en Heiland was van Zijn volk Israël. Voor alle aanwezigen beleed hij Hem als zijn persoonlijke Redder, Heere en Messias.
De Heere zelf kalmeerde de gemoederen en de doopdienst verliep in alle rust.

Geroepen voor zijn eigen volk

Tot zijn vreugde riep de Heere Chaim, of Rudolf Hermann zoals hij na zijn doop genoemd werd, om als zendeling uit te gaan tot zijn eigen volk. Vele Joodse mensen mocht hij de weg van redding en heil tonen en vele Joodse broeders mocht hij leiden tot de Heere Jezus, de Messias. Ook heeft hij veel in kerken verteld over het werk van de Heere onder het Joodse volk. Hij heeft bij vele gelovigen liefde in het hart gewerkt voor Joden en hun steun verworven voor het bereiken van hen met Gods Woord.