David Baron, ‘Verlangen naar verzoening’ (1855 – 1926)

David is geboren in een religieuze familie in Rusland. Hij was zich van jongs af aan bewust van God, bewust van de noodzaak van verzoening met zijn Schepper. Wanneer hij zijn hart onderzocht, ontdekte hij, in eigen woorden, niets dan ‘zwarte duisternis’. Hij was een zoekende ziel en ondanks dat hij alle wetten en ceremoniën van de rabbi’s en de Talmoed hield, had hij geen rust. Al vroeg voelde hij aan hoe doelloos zijn goede werken en religieuze handelingen waren, omdat ze gedaan werden vanuit religieuze verplichting in plaats van uit liefde voor zijn Schepper. Hoe religieuzer hij werd, hoe ongelukkiger hij zich voelde. Hij bad voor meer, voor “een standvastige geest” en een “nieuw hart” waar koning David naar verlangde. Hij raadpleegde anderen, die hem vertelden dat hij zich geen zorgen hoefde te maken, hij was een goede Jood, wat meer kon hij doen?

Belast

Zijn kennis van de Bijbel veroordeelde hem. Hij wist dat “de mens die zondigt, díe zal sterven” (Ezechiël 18:20) en dat “het is het bloed dat door middel van het leven verzoening bewerkt.” (Leviticus 17:11). Waar kon hij de vergeving van zonden vinden, waar hij naar hunkerde? Hij verlangde hevig naar verlichting van zijn last, maar zonder verzoening met God kon hij geen verlichting vinden in het religieuze systeem waarin hij was geboren.
Als kind had hij een zwaar ongeluk en lag hij op het randje van de dood. Dit beangstigde hem zeer en hij smeekte zijn moeder hem gerust te stellen. Zijn moeder antwoordde: “Je bent zo’n goede jongen geweest, mocht jij sterven, dan ga je naar de hemel.” Dit maakte geen indruk op hem en hij berispte haar zeggend: “Ik ben niet goed geweest en als mijn gaan naar de hemel van mijn eigen goedheid afhangt, zal ik daar nooit komen.” Hij had een gekwelde jeugd.

Verlangen naar vrede

Maar God had een plan voor hem en bracht hem in contact met twee christenen, een Jood en een heiden. Zij spraken met hem over een Redder, maar bij het horen van Zijn naam, werd David gevuld met haat en vooroordeel. Geen wonder, aangezien het enige dat hij wist over Jezus was dat Hij degene was die zijn volgelingen dwong om afgoden te aanbidden en Joden te vervolgen. Vanaf zijn vierde jaar leerde zijn moeder hem om als hij langs een kerk liep te zeggen: “volledig verafschuwen moet u het, ja, er een diepe afschuw van hebben, want het is iets waarop de ban rust” (Deuteronomium7:26). Hij had geleerd dat het christendom voor de heidenen is en daarom was het ontmoeten van een Jood die in Jezus geloofde ontstellend en verontrustend. Zijn conclusie was dat de man omgekocht moest zijn.
Toch leek deze afvallige, deze meshumed, gelukkig en tevreden te zijn en had een vrede en zekerheid waar David zijn hele leven al naar verlangde. In een gesprek vertelde de Joodse gelovige: “Ik vertel je eerlijk, voor Gods aangezicht, dat ik nooit wist wat waar geluk was totdat ik het vond in Christus.” David deed zijn best, gebruik makend van zijn kennis van de Hebreeuwse Schriften en Talmoed, om bezwaren aan te voeren tegen het Messiasschap van Jezus, maar de vreugde die dit geloof deze man zichtbaar had gebracht, bleef een struikelblok.

Aanbid de Ene God

Kort daarna las David het Nieuwe Testament voor de eerste keer en was uitermate verrast. Hij had geleerd dat Jezus van Nazareth een valse profeet was. Maar hier was een man die de mensen niets anders onderwees dan de ene God te aanbidden, de ene levende en ware God, de God van Abraham, Izaäk en Jakob, de God van Israël. Grote indruk maakten de woorden van Jezus: “De Heere, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen.” (Mattheus 4:10). Het volgende gedeelte, de Bergrede, raakte hem nog meer. Terwijl hij verder las realiseerde hij zich dat “deze man sprak zoals niemand ooit sprak!” Tegelijk was dit de man waarvan de Talmoed zei dat hij “de grootste zondaar in Israël is”.

Diepgaande studie

David pakte het grondig aan. Zonder enige hulp of begeleiding bestudeerde hij het Nieuwe Testament gedurende een periode van twaalf maanden. Hij analyseerde het en vergeleek het met het Oude Testament. Dit maakte de last op zijn hart nog groter omdat hij tot de conclusie kwam dat verzoening alleen verkregen kan worden als een gift van God door geloof in Jezus Christus en dat zijn eigen rechtvaardigheid buiten deze redding om niet standhoudt voor Gods aangezicht.
Er bleef niets over van zijn training en opvoeding, wanneer hij nadacht over zijn gebedsleven, zijn strikte houden aan de ceremoniën die voorgeschreven zijn door de rabbi’s en de studie van de Talmoed. Het leek allemaal zo gemakkelijk, gered te worden door geloof in Christus alleen? Hoe zit het dan met zijn jaren van training en studie? Telden die niet mee? Toch bleef hij aandringen. “O, mijn God!” riep hij uit, “jaag mij niet weg uit uw aanwezigheid op deze manier. Ik ben een Jood, een kind van Abraham, uw vriend; van jongs af aan heb ik geprobeerd mij te houden aan Uw heilige wet. Waarom straft U mij en onthoudt U mij die vrede en rust van mijn hart zonder welke het leven een last is voor mij? Verberg Uw aangezicht niet voor mij, anders ben ik als hen die de afgrond in gaan!” En nog steeds kwam er geen vrede.

Haat afgebroken

Terwijl de Schriften tot hem doordrongen, brokkelde zijn diepgewortelde haat voor de Naam van Jezus langzaamaan af. Betoonde Jezus niet alleen maar liefde aan de Joden? Weende Hij niet over Jeruzalem? Was Hij niet vol bewogenheid over hen? Bad Hij niet voor zijn moordenaars op hetzelfde kruis waarop zij hem kruisigden?
Op een dag gaf hij zich gewonnen. In zijn eigen woorden verklaart hij: “Met hulp van Gods Geest, wierp ik mijzelf op een avond op mijn knieën en schreeuwde uit: ‘O, mijn God, als U mij niet kan redden op enige andere voorwaarde dan geloof in Jezus, geef me dan dat geloof en help mij die kostbare Naam lief te hebben die ik zo lang gehaat en veracht heb. U heeft beloofd allen te redden die tot U komen in Zijn naam: O, red mij!’ Ik bleef enige tijd op mijn knieën en, toen ik opstond, kon ik daadwerkelijk zingen: ‘Op die dag zult u zeggen: Ik dank U, HEERE, dat U toornig op mij geweest bent, maar Uw toorn is afgekeerd en U troost mij. Zie, God is mijn heil, ik zal vertrouwen en geen angst hebben, want mijn kracht en psalm is de HEERE HEERE, en Hij is mij tot heil geworden.’ (Jesaja 12:1-2)”

David Baron werd krachtig gebruikt door God. Hij werkte met zendingsorganisaties die onder de Joden werkten en was medestichter van het Hebreeuws Christelijk Getuigenis voor Israël in 1893, in Whitechapel, Londen. Hij schreef onder meer: “The Ancient Scriptures for the Modern Jew”, “The Visions and Prophecies of Zechariah”, and “Types Psalms and Prophecies.”

Bron:
Geschreven door Steve Malz en geplaatst met toestemming van Premier Christian Media.