Julius Paul Bloch besloot een goede Jood te zijn (1816-1900)
Op 16 april 1816 werden Simon en Zipporah Bloch de trotse ouders van een zoontje: Julius Paul. Het orthodox Joodse echtpaar had ook later alle reden trots te zijn op hun zoon. Nog vóór zijn Bar Mitswa (13 jaar) was hij al doorkneed in de Talmoed.
Bekogelen met stenen
Veertien jaar oud ging de jonge Pruisische Jood in de leer bij een bontwerker en verdiende zelf de kost. Het was in die tijd, dat hij voor het eerst van christen-zendelingen hoorde. Toen zij Jutroschin – een echt Joods bolwerk – bezochten, was Julius één van de eersten om hen met stenen te bekogelen. Van zulke gojim in zijn woonplaats moest hij niets hebben!
Als bekwame bontwerker kwam hij in dienst van de heer Albert, een voorname bonthandelaar, maar ook een christen. De jonge Bloch deed er alles aan zich doof en blind te houden voor de vrede en rust, die hij opmerkte in het gezin van zijn werkgever. Het ging bergafwaarts met Julius. Hij voelde zich eenzaam en ongelukkig, kon de Hebreeuwse gebeden niet meer opzeggen als voorheen en vond geen troost meer in de Joodse riten en gewoonten van zijn jeugd.
Op de knieën
Bloch kreeg een Bijbel in handen en begon, uit nieuwsgierigheid, te lezen. Maar toen zijn geweten door het Woord werd aangeraakt, borg hij de Bijbel resoluut op en besloot een ‘goede Jood’ te blijven. Hij probeerde zichzelf wijs te maken dat hij een onberispelijk leven leidde, maar dit was tevergeefs! Zijn geweten klaagde hem aan. Hij was de wanhoop nabij en wilde zelfs een eind maken aan zijn leven. Door Gods genade werd hij weerhouden zichzelf wat aan te doen. Hij ging op de knieën en gaf zijn leven in Gods hand en leerde Jezus Christus als zijn Verlosser en Zaligmaker kennen.
Afgewezen en uitgestoten
Toen hij openlijk van zijn geloof getuigde tegenover zijn Joodse vrienden, kreeg hij de wind van voren. Zij bestookten hem met tegenargumenten, bedreigden hem of probeerden hem in te palmen met aantrekkelijke zakelijke aanbiedingen. Zijn eens zo trotse ouders waren ten einde raad. Julius werd door de hele Joodse gemeenschap afgewezen en uitgestoten. Hij zocht zijn toevlucht in Berlijn, waar hij tijdelijk door geloofsgenoten kon worden opgevangen.
Zendeling
Hoewel niets hem van zijn geloof in de Messias kon afbrengen, bleef hij op de vlucht voor hen die hem als verrader van het Judaïsme beschouwden. Hij nam de wijk naar Amsterdam. Daar kwam hij in contact met zendeling Pauli, die hem graag inschakelde bij het bereiken van zijn volksgenoten met het Evangelie. Van 1843 tot zijn heengaan, in 1900, heeft Bloch talloze Joden kunnen bereiken met de Blijde Boodschap. Velen werden door hem gedoopt in de Naam van de Zoon van God, Jesjoea Ha Massiach.