Meijer, een Joodse jongen die in Jezus geloofde

Meijer KorperC.W.H. Wedekind vertelt over zijn vriendschap met de Joodse Meijer Korper in de tijd vlak voor de Tweede Wereldoorlog.

Joodse overburen

We woonden in het centrum van Amsterdam aan de rand van de haven. In die tijd stonden er veel woningen leeg en te huur, ook bij ons in de Lijndenstraat. Ik was elf jaar toen tegenover ons het Joodse gezin Korper neerstreek: vader Wolf, moeder Rebecca en de twee zonen Meijer en Loekie. Meijer Korper was een jaar ouder dan ik. Niemand van de jongeren uit de buurt bemoeide zich met hen. Hoewel de Korpers niet de enige Joodse mensen in de buurt waren, was het geen uitgesproken Joodse buurt.
Op zekere dag sprak Meijer mij aan en vertelde mij dat hij een Joodse jongen was. Ik zei dat ik dat allang had gezien en gehoord. Of ik daarom een hekel aan hem had? “Nee hoor,” antwoordde ik, “ik voetbal toch ook met Joodse jongens.” Ik voetbalde namelijk bij de voetbalclub ‘Het Centrum’, die door Joodse jongens was opgericht. Ze hadden zelfs shirts en broeken in de kleuren van de Israëlische vlag.

Mee naar zondagsschool

Meijer en ik werden dikke vrienden. Ik ging op de christelijke lagere school en hij naar het buitengewoon lager onderwijs. Na verloop van tijd kwam hij mij van school halen; zijn school ging namelijk vroeger uit. Hij stond dan te roepen “Harry, Harry”. Mijn medeleerlingen konden dan zo smalend doen en hadden een air van “daar heb je die stomme Jood ook weer”. Ik werd dan zo kwaad dat ik ze vaak op hun gezicht geslagen heb met als gevolg dat ik regelmatig straf kreeg.
Op zekere dag vroeg Meijer wat wij op school voor les kregen. Ik vertelde hem dat we rekenen, lezen en schrijven hadden. En ook nog aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, Frans en Bijbelse geschiedenis. Van dat laatste vak wilde hij meer weten. Hij vroeg er zoveel over dat ik er geen raad mee wist. Hij wilde zelfs bij mij op school komen, maar dat kon natuurlijk niet. Ik besloot hem daarom mee te nemen naar de zondagsschool, waar hij echter – omdat hij Jood was – niet erg welkom bleek te zijn. Na veel soebatten en het wijzen op een plaat waar Jezus met alle soorten kinderen om zich heen zit en dus ook met Joodse jongetjes, mocht hij binnen komen en naast mij zitten… helemaal achteraan tegen de muur, want dan ‘roken ze zijn stank niet’.

Meer vragen

In die tijd deed hij zijn Bar Mitswa. “Nu word ik man,” zei hij en nodigde mij voor deze gelegenheid uit om ook naar de synagoge te komen. Ik voelde daar echter niet zo veel voor.
Meijer bleef maar vragen over het christelijk geloof stellen, maar ik wist daar lang niet altijd een antwoord op. “Meijer” zei ik op het laatst, “ga mee naar de Funenkerk, daar weten ze veel meer dan ik je kan vertellen.” Dat deed hij en kwam daar onder de hoede van ds. Overduijn, die hem van alles over de Bijbel leerde.
Meijer vertelde mij dikwijls wat hij allemaal geleerd had. Hij studeerde en mediteerde als een echte rabbi over dingen, waar ik met mijn pet niet bij kon. Volgens mij was er een steekje aan hem los. Ik geloofde in een drie-enig God, maar ik moest lachen bij de gedachte dat een Joodse jongen in de Here Jezus geloofde. Toen Meijer vijftien jaar was ging hij verhuizen naar de Vrolikstraat en verloor ik hem uit het oog. Hij werd schilder. Zijn vader verliet zijn moeder en huwde een goi (een niet-Jodin). Loekie ging met zijn vader mee en Meijer bleef bij zijn moeder.

Ernstig ziek

Het was ongeveer een jaar later dat mijn tante mij vroeg om eens naar Meijer toe te gaan. Hij had naar mij gevraagd. Hij wilde me zo graag nog eens zien. Ik vroeg me af waarom hij dan niet naar mij kwam. Na een paar weken besloot ik toch maar naar hem toe te gaan en ik mocht zowaar binnenkomen. Ik had namelijk veel Joodse vrienden met wie ik voetbalde, maar ik mocht nooit bij ze in huis komen. Ik was een goi en moest op de trap blijven zitten. Ook bij Meijer kwam ik anders nooit binnen. Maar nu was alles anders. Zijn moeder vertelde me dat Meijer erg ziek was. Ik kon echter niets aan hem merken. Voor mij was hij nog dezelfde.
Enige maanden later vroeg mijn tante mij om nog eens naar Meijer te gaan. Opnieuw maakte ik geen haast om hem op te zoeken. Als Jood was hij zo geheel anders dan ik en eigenlijk was hij ook zo heel anders dan vroeger.

Ik ga naar Jezus

Eindelijk ging ik naar hem toe. Zijn moeder liet mij binnen en zei wenend: “O, Meijer gaat dood.” Toen zag ik Meijer. Hij had zulke schitterende ogen. Hij riep naar mij: “Ik ga naar huis, ik ga naar huis!” Daar stond ik en kon alleen maar zeggen: “Meijer, je ijlt, je bent thuis!” “Ja, hier ben ik thuis, maar ik ga naar Jezus, ik ga naar Jezus!” Daar stond ik. Ik begreep er niets van. Een Joodse jongen die zei dat hij naar Jezus ging. Kort daarna is Meijer overleden. Nog geen zeventien jaar! Zijn vader en moeder zijn omgekomen in de gaskamers. Loekie heeft Ravensburg en Mauthausen overleefd. Ik heb hem nog een keer ontmoet in de Muiderstraat bij de synagoge.

Gods bedoeling

27 jaar later leerde ik pas begrijpen, dat Meijer, een Israëliet, zijn Messias had aangenomen als zijn persoonlijke Verlosser. De Here God heeft hem bewaard voor de Holocaust. Ik geloof dat het Gods bedoeling was, dat ik hiervan getuige ben geweest. Het zal mij mijn hele leven voor ogen blijven en altijd als ik aan deze episode uit mijn leven denk, aan Meijer, dan loopt mijn gemoed vol en spijt het me, dat ik toen niet wist wat ik nu weet: dat zijn Messias ook mijn Messias is.
Meijer is mij vele jaren voorgegaan, maar eens zal ik met hem samen, het Lam voor ons geslacht, danken, loven en prijzen tot in de eeuwigheid der eeuwigheden.