Rabbijn Hil Slostovsky vindt een bron van fris, helder water
Rabbijn Hil Slostovsky prent zijn studenten in de Here Jezus te verachten. Wanneer hij echter het Nieuwe Testament gaat lezen voelt hij zich als een dorstig mens dat een bron van fris, koud water heeft gevonden.
Negatieve verhalen in de Talmoed
Ik stam af van orthodoxe Joden in Polen en heb een strikt rabbinale opvoeding genoten. Ik dank God dat ik al op zeventienjarige leeftijd de hoogste diploma’s van de rabbinale seminaries kon behalen. Maar deze diploma’s bevredigden me niet. Ik bleef met alle ernst de Talmoed en de rabbinale boeken bestuderen. Ik werd rabbijn en leraar aan een rabbinaal seminarie. In mijn toespraken prentte ik de studenten in het christendom en zelfs de Here Jezus Zelf te verachten. Ik geloofde alle negatieve verhalen over Jezus die in de Talmoed staan.
Een ‘groot gevaar’
In deze tijd ontmoette ik echter door de liefdevolle voorzienigheid van God een goed onderlegde christelijke zendeling. Ik interesseerde me zozeer voor wat hij vertelde, dat ik hem ging bezoeken. Al gauw ontdekte mijn familie dit. Ze waren vreselijk verontrust. Mijn familie besloot een brief te sturen naar de opperrabbijn van Palestina. Zij vertelden hem van ‘het grote gevaar dat mijn ziel bedreigde’. Ze drongen er bij hem op aan mij hieruit te redden door me naar Palestina te roepen.
De opperrabbijn stuurde mij vervolgens een brief waarin hij er terloops op wees, dat hij voor de nodige papieren kon zorgen als ik naar Palestina wilde komen. Ik was opgetogen bij het vooruitzicht om naar het land van mijn voorvaderen te gaan en nam blij zijn suggestie aan. De opperrabbijn benoemde me tot een van de secretarissen van het opperrabbinaat in Jeruzalem. Bovendien bewees hij me voortdurend speciale gunsten. Zijn belangstelling voor mij was zo duidelijk, dat ik hem hier op een dag openlijk naar vroeg. Toen vertelde hij me over het verzoek van mijn familie en probeerde me te laten zien, dat de leer van de zendeling in Polen vals was. Ik begon te denken, dat hij wel eens gelijk kon hebben.
‘Het verboden Boek’
Op een dag reisde ik per trein van Haifa naar Jeruzalem met enkele leden van mijn comité. Tegenover me zat een jongeman, die het Nieuwe Testament in het Hebreeuws las. Ik begreep onmiddellijk dat hij christen en Jood was. In het gezelschap van mijn comité voelde ik me geroepen deze jongeman te bekritiseren. Hij antwoordde echter glimlachend: “Misschien kunt u mij de passages aanwijzen, die uw afkeuring rechtvaardigen? Misschien kan ik die dan voor u verklaren.” Toen hij dit zei, dacht ik aan de tijd, toen ik heel oppervlakkig een stukje hierin had gelezen. Ik wist dat er niets in stond wat een mens boos kon maken. De aanwezigheid van mijn comité hinderde mij echter. Ik zei: “Hoe kan ik u dit aantonen, als het verboden is erin te lezen?” De man antwoordde: “Hoe kunt u iets wat u niet kent, bekritiseren en veroordelen?” Ik zweeg. Ik wist, dat hij gelijk had. Blijkbaar zag de jongeman mijn verwarring en met zachte stem zei hij: “Ik zie dat u belangstelling hebt in deze dingen. Mag ik u dit Nieuwe Testament aanbieden? Neem het alstublieft aan.” Terwijl mijn comité naar buiten keek, nam ik het boekje aan en liet het in mijn zak glijden.
Een bron van fris, helder water
Diezelfde avond ging ik naar mijn kamer. Voordat ik het Nieuwe Testament ging lezen, bad ik: “Open mijn ogen, opdat ik aanschouwe de wonderen van Uw wet” (Psalm 119:18). In Zijn genade verhoorde de Here mijn gebed. Terwijl ik las, voelde ik, dat er in mij een nieuw hart werd geboren (Psalm 51:10) en dat me een nieuw licht werd gegeven (Psalm 119:105). Ik voelde me die avond als een dorstig mens die een bron van fris, helder water heeft gevonden. In één adem las ik de Evangeliën van Mattheüs, Markus en Lukas door. Bij iedere bladzijde die ik omsloeg, voelde ik mijn overtuiging groeien, dat Jezus Christus de ware Joodse en beloofde Messias was.
Een dwaas of God Zelf
Langzaam maar zeker voelde ik mijn beladen hart, ziel en geest vrij en blij worden. Toen ik de Bergrede las, ging er een wereld van heerlijkheid en schoonheid voor mij open. Ik dacht: “Wie zo’n wereld openbaart, kan niet slecht zijn.” Bij Zijn woorden: “De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan” (Matth. 24:35), dacht ik: “Zulke woorden kunnen alleen maar gesproken worden door een dwaas of door God Zelf.” Ik zag duidelijk uit hoe Hij sprak tot de schriftgeleerden en Farizeeën, dat Hij juist onnoemelijk wijs was. Daarom moest het waar zijn, dat Hij God was, zoals Zijn discipelen zeiden (Joh. 20:28).
Ik was diep onder de indruk, toen ik las: “En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen” (Lukas 23:34). Ik vergeleek deze uitspraak met wat Jeremia zei, toen hij vervolgd werd. Jeremia vervloekte de Joden, maar Jezus had niets anders dan vergeving, genade, medelijden en gebed voor Zijn vervolgers. Wat een geweldig verschil! Hoeveel groter was Hij dan de profeten!
Vrede en blijdschap
Ik was zo enthousiast, dat ik voor het eerst van mijn leven neerknielde. Ik huilde en smeekte de Here mij de waarheid te laten zien. En voor het eerst van mijn leven bad ik in de naam van Jezus! Toen kwam er zo’n diepe vrede en blijdschap in mijn hart als ik nooit eerder had ervaren, zelfs niet op Grote Verzoendag, ook al bracht ik die dag met vasten en vurig gebed door. Ik ontving de verzekering van verzoening met God en die is tot op vandaag gebleven. Ik weet zonder twijfel, dat de Here Jezus de lang verwachte Messias van de Joden is en de Heiland der wereld. Ik heb Hem aangenomen als mijn persoonlijke Zaligmaker.
Toen hoorde ik duidelijk een stem zeggen: “Ga niet meer van Mij weg. Ik wil je gebruiken om Mijn Naam te verheerlijken en Mijn getuige te zijn.” En dit was geen verbeelding, maar werkelijkheid. Onmiddellijk antwoordde ik: “Here, hier ben ik”. Vanaf dat moment behoorde mijn leven niet meer aan mijzelf, maar aan Hem. Ik gaf mijzelf volledig en onvoorwaardelijk over aan Hem. En zelfs dat was naar mij gevoel lang niet genoeg in antwoord op alles wat Hij voor mij heeft gedaan door mijn ziel te redden van de dood.
Stop!
Aanvankelijk hield ik mijn geloof geheim en bleef ik mijn rabbinale taken vervullen. Wat een onrust en verwarring gaf dit. Na twee maanden zei ik tegen mezelf: ”Stop! Je kan hier niet mee doorgaan. Je kan niet God dienen en Mammon” (Matt. 6:24). Ik besloot Christus openlijk te gaan belijden, wat er ook van mocht komen. Diezelfde dag vertelde ik mijn comité, dat ik mijn positie als rabbijn ging verlaten. Ik heb openlijk getuigd, dat de Here Jezus Christus de Messias van de Joden was en mijn persoonlijke Zaligmaker.
Spoedig kwam de vervolging, op straat gooiden ze stenen naar mij, maar hierdoor liet ik mij niet afschrikken. Een rijke Jood bood me aan mij als zijn zoon en erfgenaam aan te nemen, als ik het Christendom vaarwel zou zeggen. Ik zei tegen hem: “Als u me vrede in mijn hart kunt geven, de nabijheid van God en vergeving van mijn zonden, wil ik terugkeren tot het Judaïsme.” Ik besloot een Bijbelschool te volgen en getuig nu iedere dag van Jezus Christus tegenover mijn eigen volk.