Rabbijn Wertheimer, een Joodse rabbijn vindt zijn Messias (1863-1941)

Rabbijn Wertheimer

Als kind van orthodox Joodse ouders herinner ik me nog goed hoe zij heel vroeg in de morgen opstonden om zich lange tijd te wijden aan het lezen van Hebreeuwse gebeden. Van jongs af aan werd ik grootgebracht met het orthodoxe Jodendom. Als zestienjarige jongen stuurden mijn ouders me naar Amerika voor een klassieke opleiding aan het Hebreeuwse Union College in Cincinatti, Ohio. Zeven jaar later studeerde ik daar af, terwijl ik ondertussen mijn graad in letteren en Hebreeuwse literatuur had gehaald en vier jaar later mijn Master.

Na een rabbinale training werd ik officieel aangesteld als rabbijn. Mijn eerste beroeping was in Dayton, Ohio, waar ik tien jaar als rabbijn dienst deed. Op mijn vrijdagavondlezingen sprak ik over sociale, politieke en economische vraagstukken, monotheïsme, ethiek, het morele systeem van de Joden, etc. Op zaterdagochtend legde ik de wekelijkse tekstgedeelten uit de Thora uit. Op zondag onderwees ik op de zondagsschool.

Hartenkreet van een vrouw

In 1895 werd een reeks samenkomsten gehouden in de christelijke kerk van Dayton. Trots stond ik voor een publiek van belijdende christenen en vertelde hen waarom ik een Jood was en niet zou geloven in hun Christus als mijn Messias en Redder. Ik roemde het Reform Judaïsme, dat geen noodzaak zag voor een verzoenend offer voor de zonden. In het publiek zat een nederige dame op leeftijd, een toegewijd christin, die diep geroerd was toen ze luisterde. “O God”, bad ze, “wilt u geven dat Dr. Wertheimer gaat beseffen dat hij de Redder, die hij zo trots afwijst juist heel hard nodig heeft”. Ongtwijfeld baden ook anderen een soortgelijk gebed.

Door de hartenkreet van deze vrouw werden onvoorziene krachten in werking gezet! Op die dag was ik volmaakt tevreden met het leven, ik was een orthodoxe rabbijn van de B’nai Yeshorum Synagoge, had een prachtig huis, een goed inkomen, een belangrijke positie in de gemeenschap en was een gewaardeerd lid van de Ministerial Association geworden; als je mijn bibliotheek in die tijd had bezocht, zou je een imposante, veelzijdige verzameling boeken hebben aangetroffen. We hadden een groot huis, twee bedienden, een prachtige pasgeboren zoon en een dochter, Rose.

Maar plotseling kwam er verandering. Mijn vrouw werd ernstig ziek en ondanks de vele artsen en specialisten stierf ze en liet mij als radeloze weduwnaar met twee kinderen achter. Mijn droom van een succesvol leven en carrière ging in rook op. Waar kon ik troost vinden? De hemel leek van koper toen ik de God van mijn vaderen aanriep! Hoe kon ik als rabbijn woorden van troost spreken, terwijl mijn eigen verdriet me tot wanhoop had gebracht? Het tiende jaar van mijn dienst als orthodoxe rabbijn naderde zijn einde. Ik besloot geen herverkiezing te aanvaarden en nam ontslag. Ik wilde tijd om na te denken. Ik zou gaan studeren. Ik zou terugkeren naar mijn Bijbel!

Judaïsme en Jesaja 53

Ik begon ook het Nieuwe Testament te lezen en het met het Oude te vergelijken. Hoofdstuk 53 uit het boek van de profeet Jesaja maakte een onuitwisbare indruk op me, vooral vers 11, het laatste deel: “Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen”. Nergens anders in de Bijbel wordt van iemand gezegd ‘Mijn knecht, de Rechtvaardige’. We hebben ‘Mijn knecht David’, maar hier staat “Mijn knecht, de Rechtvaardige“.

Ik zei tegen mezelf: “Wie is die rechtvaardige Knecht?” Naar wie verwijzen de profeten? Ik redeneerde: Wie die ‘rechtvaardige Knecht’ van God ook is, van één ding ben ik overtuigd: hij is niet Israël, omdat dezelfde profeet in een hoofdstuk daarvoor verklaart dat Israël een zondige natie is, een volk beladen met ongerechtigheid, een melaats volk. De rechtvaardige Knecht van God moet Iemand zijn, die heilig is. Als het Israël niet is, wie zou het dan kunnen zijn?

Ik besloot dat het Jesaja moest zijn. Maar in Jesaja 6 ontdekte ik dat het nooit de profeet kon zijn, omdat hij daar belijdt een zondaar te zijn, een man onrein van lippen in Gods ogen. Mijn Knecht, de Rechtvaardige, wie kon dat zijn? Toen begon ik de context van dit 53e hoofdstuk te bestuderen. In Jesaja 50:6 las ik: “Mijn rug heb ik gegeven aan wie mij sloegen”. ‘Wie heeft zijn rug gegeven aan wie hem sloegen?’, vroeg ik mij af. Aan het begin van dit hoofdstuk staat: “Zo zegt de HEERE”. God is de Enige Spreker in dit hoofdstuk. God gaf dus Zijn rug aan hen die Hem sloegen? Had God een rug? Wanneer en waarom was Hij daarop geslagen? Wie sloeg Hem? “…en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken; mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel”, las ik verder. Wat betekende dit alles? Wie was er zo mishandeld? Wanneer? Waarom? Had de God al deze menselijke eigenschappen? Ik bestudeerde meer en meer de verschillende profetieën.

In Psalm 110:1 staat: “De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten”. Hier was David zelf aan het woord over zijn eigen zaad, terwijl hij hem ‘Heere’ noemt. Hoe kwam hij daarbij?

Verward besloot ik om te beginnen bij Jesaja 1 en het hele boek door te lezen. Ik stopte bij het negende hoofdstuk: “Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst”. Hier stond iets onbegrijpelijks! Hoe kan een ‘kind’, geboren uit een vrouw, een ‘zoon’, ‘Sterke God, Eeuwige Vader’ genoemd worden?

Adonai, Elohenu, Adonai Echad

Hier werd ik geconfronteerd met de leer van de drie-eenheid. “Shema Jisrael, Adonai, Elohenu, Adonai, Echad’1. Het woord ‘Echad’ betekent ‘één’. Eeuwenlang is door de rabbijnen onderwezen, dat het woord ‘echad’ absolute eenheid betekent. Toen ik het woord ging bestuderen, kwam ik erachter dat het niet absolute eenheid betekende, maar ‘samengestelde eenheid’. Laat me dat uitleggen: Adam en Eva werden één vlees; het Hebreeuws voor ‘één vlees’ is basjar echad, een samengestelde eenheid. Mozes zond twaalf verspieders naar Kanaän en ze kwamen terug met een enorme hoeveelheid druiven. Deze tros druiven werd in het Hebreeuws esjchol-echad genoemd. Met honderden druiven aan de tros kon het nooit een absolute eenheid zijn; ze worden in het Hebreeuws ‘een cluster’ genoemd. Deze en andere Schriftgedeelten toonden aan dat echad niet een absolute eenheid verwoordt.

De Naam Jezus

Maar waarom wordt de naam Jezus nergens in de Hebreeuwse Schrift genoemd? Ik bestudeerde deze vraag. Tot mijn verbazing ontdekte ik, dat 275 jaar voor Christus koning Ptolemy Philadelphus mannen uit Israël had opgedragen de Hebreeuwse Schrift in het Grieks te vertalen. Ze begonnen met de Thora en toen ze bij de naam ‘Jozua’ kwamen, vertaalden zij deze als ‘Jesoes’, met een circumflex erover, om te laten zien dat een Hebreeuwse letter was weggelaten, omdat deze niet kon worden uitgedrukt in het Grieks. Toen Jozua met de elf andere verspieders naar Kanaän ging, werd hij ‘Jehosjoea’ genoemd (De Heere is Redder). Dat is precies wat de naam “Jezus’ betekent. Op dat moment was ik volledig van overtuigd geraakt van de waarheid, dat God geopenbaard was in de Messias Jezus. Ik huilde: “Heere, ik geloof dat U als Jesjoea mijn verzoening tot stand hebt gebracht. Ik geloof dat Jesjoea voor mij gestorven is! Van nu af aan zal ik openlijk belijden dat Jesjoea mijn Redder en Heere is!”. Na maanden van onderzoek was ik ervan overtuigd, dat Jezus de rechtvaardige Knecht van Heere was (Adonai-tzidkenu), ‘De Heere onze gerechtigheid’!

De Opstanding en het Leven

Als rabbijn mocht ik nabestaanden wat hoop als houvast geven, maar hoe kon ik geven wat ik zelf niet bezat? Ik gaf wat medeleven, maar in tijden van diepe smart en tragedie biedt medeleven maar weinig troost. Maar hoe heerlijk zijn daarentegen de woorden van onze Messias Jezus voor mensen in rouw: “Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid”.

Deze woorden werden waarheid toen Jezus Christus voor onze zonden gestorven is. Hij nam de straf voor onze zonden op Zich en stierf in onze plaats, zodat wij vrij van zonden konden zijn en eeuwig leven hebben. Dit concept van plaatsvervangend sterven van de één voor de ander is fundamenteel onderwijs in onze Joodse Bijbel en traditie.

Denk aan ons Jom Kippoer feest en lees het verhaal van Abraham en Izak in Genesis 22 in onze Joodse Bijbel. Hier zien we dit principe uitgelegd, toen God Zelf voorzag in plaatsvervanging voor Izak. Jezus, onze Messias is ons door God gegeven om in plaats van ons te sterven. Hij stierf, zodat u door geloof in Hem zou leven.

Er is maar één bron van eeuwig leven en dat is Jezus Christus, Gods Zoon, de Messias van Israël. De grote troostvolle boodschap die ik, een Joodse orthodoxe rabbijn Max Wertheimer, u vandaag breng, is dat u Jezus Christus als uw Messias moet aanvaarden, zodat u door geloof in Hem nieuw en eeuwig leven ontvangt. Dat is wat het betekent om gered te zijn.