Robert B. Greenberg, ‘Het universele offer’ (1941-2003)

Robert GreenIk ben in 1941 in Brooklyn, New York, in een orthodox-Joodse familie geboren. Het voorgeslacht van mijn moeder bestaat uit een lange rij Russische rabbijnen en chazans. Mijn vader komt uit het geslacht der Levieten. Vijf jaar lang bezocht ik de Talmoedschool, leerde Hebreeuws, bestudeerde de Thora en het rabbijnse Judaïsme met zijn tradities en liturgie. Toen ik op mijn dertiende Bar Mitswa deed, mocht ik de hele synagogendienst inclusief het koor leiden. Ik mocht ook het Haftaragedeelte, in mijn geval Ezechiël 22, rechtstreeks vanaf de boekrol, zonder klinkertekens, voorzingen. Wat waren mijn familie en de rabbijn trots!

Er mist iets

Helaas verloor ik op de middelbare school en universiteit een groot deel van mijn belangstelling voor het Judaïsme, hoewel ik mij bewust bleef van mijn rijke Joodse erfenis en bleef bidden en geloven in God. Met aanmoediging en hulp van mijn ouders ging ik medicijnen studeren. Het was in deze periode dat ik merkte dat er iets in mijn leven ontbrak. Ik begon mijn zoektocht naar de zin van het leven.

Overal gezocht

Ik zocht die in allerlei filosofieën zoals New Age, in sekten en andere religies. Elke keer meende ik enthousiast het antwoord op de grote levensvragen te hebben gevonden. Maar het was vaak van korte duur, want bij nader inzien bleken de antwoorden toch niet afdoende en bevredigend. Meestal zat er wel een sprankje waarheid in, maar bleek het uiteindelijk toch weer een doodlopende weg te zijn. Tijdens mijn artsenopleiding raakte ik geïnteresseerd in de psychiatrie. Deels om meer over mijzelf, maar ook over de drijfveren van anderen te weten te komen. Het was verbazingwekkend dat ik uitgerekend door de psychiatrie Iemand ontdekte, die mijn levensvragen zou kunnen beantwoorden. Een psychiater had namelijk een boek geschreven over Jezus Christus en beschreef Hem als een wonderbaarlijk persoon.

Kracht in de woorden

Dat boek schokte mij. Ik had op dat moment geen enkele noemenswaardige kennis van het leven van Christus. In dit boek werd iedere keer verwezen naar een ander Boek. Een Boek dat ik nooit had gelezen en waar ik eigenlijk bang voor was: het Nieuwe Testament.
Ik was 23 toen ik mijn eerste exemplaar in handen kreeg en allerlei vreemde titels zag: ‘Handelingen’, ‘Romeinen’, ‘Korintiërs’ enzovoorts. Ik had geen idee wat het allemaal betekende en keerde terug naar het eerste deel met de namen van personen: Mattheüs, Marcus, Lukas en Johannes (Yochanan in Hebreeuws). Ik nam terecht aan dat deze mannen verslagen hadden geschreven over het leven van de Messias. Tijdens het lezen van het Johannes-evangelie viel mij direct op dat het niet zomaar een reeks verhalen over een grote profeet was, maar dat er ook kracht in de woorden zat. Een kracht waardoor ik me anders ging voelen.

Het universele offer

Later ontdekte ik dat de schrijvers van het Nieuwe Testament, evenals Jezus, allemaal Joden waren. Ook ontdekte ik dat het Nieuwe Testament op bijzondere wijze de voortzetting en vervulling van het Oude Testament (Tenach) is. In de daaropvolgende drie jaar begon het tot mij door te dringen dat Jezus meer was dan alleen een wonderbaarlijk persoon: Hij was de Joodse Messias, de unieke Zoon van God. Hij stierf als het Pesachlam om de zonden van zowel Joden als heidenen te verzoenen.
Vanuit het Judaïsme had ik geleerd dat er in Israël op drie niveaus voor de verzoening van zonden werd geofferd: er waren individuele offers, zoals die van Abraham; de familieoffers, zoals het paaslam in Egypte en de nationale offers door de hogepriester op Jom Kippoer (de Grote Verzoendag). Maar wat is het volgende logische offer: het ultieme en universele offer voor alle mensen? Ik vond dit in het offer van het Nieuwe Verbond van de Messias Zelf: de Heere Jezus Christus. In 1967 knielde ik voor Hem neer en nam hem aan als mijn persoonlijke Verlosser en Redder. Ik had het Antwoord op mijn levensvragen gevonden en ervoer Gods liefde en aanwezigheid in mijn leven.

Niet de enige Joodse gelovige

Ik vervolgde mijn artsenstudie met een aanvullende opleiding in chirurgie, neurologie en psychiatrie. In 1972 ging ik werken als medisch legerofficier en specialiseerde ik mij in de psychiatrie. Het was de tijd van de Vietnamoorlog. Door bijzondere omstandigheden werd ik gepromoveerd tot majoor en benoemd tot hoofd van de afdeling neuropsychiatrie in een militair ziekenhuis. Hier raakte ik bevriend met de legerpredikant en ik vertelde hem over mijn geloof in Messias Jezus. We zagen elkaar regelmatig en geleidelijk begon ik te groeien in mijn geloof in Christus. In 1974, toen de Vietnamoorlog voorbij was, ontmoette ik ‘toevallig’ een prediker die mij vertelde dat er veel meer Joden waren die geloofden dat Jezus de Messias was. Ik was verbaasd, want ik dacht tot die tijd dat ik de enige Joodse gelovige op de wereld was! Wat een vreugde was het om vele Joodse broeders en zusters te leren kennen en met hen het geloof in Christus te delen!

Wat een grote liefde!

Er zijn onder het Joodse volk helaas veel diepgewortelde misvattingen over Jesjoea, die ook nog eens zijn versterkt door de satanische vervolgingen van Joden in de naam van Jezus.
De vraag van vele Joden is: “Hoe kan ik Christus volgen en Joods blijven?” De echte vraag zou eigenlijk moeten zijn: “Hoe kan ik als Jood Hem als mijn Redder verwerpen, Die aan Zijn Joodse broeders gelijk werd en voor hen stierf? En hoe groot moet Zijn liefde voor ons wel niet zijn geweest? Oneindig groot, want Hij heeft als Plaatsvervanger de verzoening van onze zonden tot stand gebracht.

Bron: Messiah. Five Jewish people make the greatest discovery. Penfold Books 2001, England.