Zvi Kalisher, ‘Was het God die bij ons was?’

Zvi KalisherAls de Duitsers in 1939 Polen binnenvallen, wordt Henryk (later Zvi) Weichert, die dan tien jaar is, door zijn moeder naar een weeshuis gebracht. Met zijn blonde haar en blauwe ogen ziet niemand dat deze stevige jongen Joods is en daardoor heeft hij een grote kans om te overleven. Als zijn moeder afscheid van hem neemt, zegt ze: “Wees sterk en zeg nooit dat je Joods bent. Nu ben je een man!” Zijn ouders komen terecht in het getto van Warschau en Henryk blijft in leven door te werken als smokkelaar, boerenknecht, partizaan en zelfs klusjesman voor Duitse officieren. Vaak vreest hij voor zijn leven, maar moeders afscheidswoorden zijn een bemoediging voor hem. Hij is er getuige van hoe de opstand in het getto van Warschau in bloed wordt gesmoord. Pas begin 1945 komt er verandering in zijn situatie als het Russische leger de Duitsers uit Polen verdrijft.
Om zijn ouders, drie broers en zusje terug te vinden, reist hij na de oorlog door heel Europa langs de kantoren van het Rode Kruis. Zij houden lijsten bij van mensen die terugkomen uit de concentratiekampen. Steeds krijgt hij op die lange zoektocht te horen: “Geen nieuws”. Leegheid en doelloosheid krijgen de overhand. Wat voor zin heeft het leven nog? Hij probeerde juist door te overleven zijn familie terug te zien. Wat was het nut van al die slimheid en dat doorzettingsvermogen?

Het beloofde land

Als hij hoort dat er een mogelijkheid is om met andere overlevenden naar Palestina te vertrekken, krijgt hij weer hoop. Het wordt een zware tocht dwars door Europa en tenslotte over zee. Ze moeten de Engelsen vermijden, want die houden de meeste overlevenden tegen en zetten ze vast in kampen of sturen ze zelfs terug naar Duitsland. Ook Henryk en de zijnen worden door de Engelsen naar Cyprus gebracht. Voor velen betekent dat opnieuw een kampervaring. In november 1947 horen ze dat in de VN de resolutie over een tehuis voor de Joden in Palestina wordt aangenomen. Uiteindelijk mogen ook de Joodse mensen in de Engelse kampen naar Israël toe. Daar krijgt hij zijn nieuwe naam Zvi.
Veel van de pas gearriveerden worden meteen ingezet bij de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948. Nu moeten ze tegen de Arabische buurvolken vechten, die aanvankelijk door veel betere wapens een overmacht hebben. Om zich heen ziet hij hoe jonge immigranten, die juist de concentratiekampen hadden overleefd, op een vreselijke manier in de strijd omkomen. Opeens realiseert hij zich dat hij tot dan toe door God beschermd is. Maar ook vraagt hij zich af: hoe hebben we toch deze oorlog kunnen winnen? Wie was met ons? Was het God? Dat moet hij nu proberen te ontdekken!

De Bijbel

In Haifa koopt hij een Tenach en leest daarin de tekst: “Al hebben mijn vader en moeder me verlaten, toch neemt de Heere mij aan. Onderwijs mij Heere en leidt mij op een effen pad” (Ps. 27:10,11). Omdat hij niet religieus is opgevoed, vraagt hij aan vrienden wat toch al die verhalen en personen betekenen in dat boek. Wie is die David, die dit schrijft? En hoe kon deze net als Zvi die verlatenheid ervaren hebben? Ook wilde hij weten, wie vocht deze oorlog voor ons? Hij ontdekte dat de psalmen hier heel duidelijk over zijn: “Als de HEERE niet bij ons geweest was…” (Psalm 124:1-8).
Op een dag ontmoet hij een oudere Zwitserse vrouw, die hem een klein zwart boekje geeft, een Nieuw Testament. Hij heeft geen idee wat dit boekje is, maar hij belooft de vrouw het helemaal te lezen. Het boekje boeit hem buitengewoon. Langzaam ontdekt hij dat het aansluit op het Oude Testament en dat Jezus Christus de Messias is.

Compleet Jood

Terug van zijn werk komt hij langs een plaats waar Messiasbelijdende Joden samenkomen. Na lang aarzelen stapt hij op een avond naar binnen en tot zijn verbazing wordt hij door de aanwezigen hartelijk verwelkomd. Hij geniet van de liederen en hoort hoe het evangelie uitgelegd wordt. Zvi bezoekt enkele weken trouw de samenkomsten. Maar als hij in een gesprek met de leider aangeeft ook die vrede met God te zoeken door de Messias Jezus, waarschuwt deze hem dat hem grote moeilijkheden, vijandschap en lijden te wachten staan. Zvi antwoordt: “Hij heeft zoveel voor mij geleden, het is een voorrecht om voor Hem te mogen lijden”. Grote vrede en blijdschap ervaart hij, als hij voor God uitspreekt dat Jezus, de Zoon van God, ook zijn Redder en Messias is. “Nu ben ik pas compleet Jood”, weet hij.

God is goed

De problemen blijven Zvi niet bespaard. Op het werk en bij zijn oude vrienden ervaart hij echte vijandschap. Enkele vrienden blijven hem trouw, als ze zien dat Zvi hen blijft liefhebben. Hij heeft moeite met het vinden van een baan en onderdak. Hij vertrouwt dat de Heer hier ook in zal voorzien. Na verloop van tijd trouwt hij en wordt gezegend met drie zonen en een dochter (een van hen is Meno Kalisher). Zvi ziet het als een gedeeltelijke vergoeding voor wat hem door de Holocaust is afgenomen. Opnieuw moet hij denken aan de Schriften: “Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.” (Psalm 126:5) Hij prijst de Heer voor alles wat Hij gedaan heeft in Zijn leven: “De Heer is goed !”

Meer over Zvi kunt u lezen in:
McQuaid, Elwood, Zvi een biografie, Novapress, Apeldoorn, 1998. ISBN 90 6318 170 1

1 antwoord

Reacties zijn gesloten.